De eerste vraag komt van Daniëlle Smits, met wie wij de vorige keer in gesprek gingen: “Wat kunnen wij in Nederland leren van duurzame oplossingen in andere landen?”

Arne: “Wij denken in Nederland vaak dat we alles al weten, maar dat is niet altijd zo. In Oost-Afrika hebben telers minder middelen en telen ze vaak nog in de grond. Daar ligt de focus veel meer op plantweerbaarheid; het versterken van de plant om ziekten en plagen voor te zijn. Ook zie je elders andere substraatkeuzes, zoals kokos, waar biologische producten zich beter kunnen vestigen. Daar kunnen wij hier veel van leren.”

Wat zie jij als de grootste uitdaging voor telers in Noordwest-Europa op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming de komende vijf jaar?

Arne: “De grootste uitdaging is het wegvallen van chemische correctiemiddelen. Dat komt door strengere regelgeving, maar ook doordat consumenten en retailers gezondere voeding eisen. In 2027 zijn er nog maar weinig chemische opties over. Telers zullen dus veel meer preventief moeten gaan werken, met biologische middelen. En dat vraagt om een andere mindset. De Nederlandse sector pakt dit gelukkig voortvarend op. Er zit lef in onze sector. En dat maakt me trots.”

Waar zie jij telers het verschil maken als het gaat om duurzaamheid én teeltkwaliteit?

Arne: “De telers die het verschil maken, zijn de echte ondernemers. Ze denken verder dan vandaag en investeren bewust in duurzaamheid, zonder concessies te doen aan kwaliteit. Dat zie je bijvoorbeeld bij bedrijven die meedoen aan het project ‘100% groen telen’. Die gaan ervoor, vanuit visie én ondernemerschap. Ze willen klaar zijn voor morgen en nemen verantwoordelijkheid.”

Arne van Aalst

Als jij één verandering zou mogen aansturen in de Europese glastuinbouw, waar zou jij dan het liefst vandaag nog werk van maken?

Arne: “Dan zou ik vandaag nog het toelatingsproces voor groene middelen versnellen. Nu duurt dat soms wel zeven tot tien jaar. Dat is echt te lang, zeker als je kijkt naar hoe snel de sector innoveert. Telers willen wel vergroenen, maar dan moet de politiek ook meewerken. Het is niet fair dat zij wel moeten schakelen, maar Brussel zo traag beweegt.”

Wat vind jij het mooiste aan werken in de glastuinbouw? En waarom past Koppert daar volgens jou zo goed bij?

Arne: “De glastuinbouw is een ondernemende sector. Telers zitten niet bij de pakken neer als het lastig wordt, maar zoeken meteen naar oplossingen. Dat past ook bij Koppert. We denken mee, lopen voorop in groene oplossingen en dragen bij aan gezondere voeding. En eerlijk: ik hou zelf ook van gezond eten, maar ook van een biertje op zijn tijd. Dus ik weet waar ik het over heb.”

Als je het hebt over ondernemerschap, hoe zie je daarin de rol van de jonge generatie telers?

Arne: “Je ziet de sector veranderen. Bedrijven worden groter en de nieuwe generatie brengt meer specialisatie mee. De ondernemer van nu is niet alleen teler, maar werkt met energie- en teeltspecialisten. Dat is goed, maar het vraagt ook iets: we moeten waken dat we niet te log worden. De kracht van de tuinbouw zit in snel schakelen en doen. Die cultuur moeten we vasthouden.”

Denk je dat Nederland koploper kan blijven in duurzame teelt?

Arne: “Ja, maar alleen als we open blijven staan voor ontwikkelingen buiten onze landsgrenzen. Andere landen werken misschien anders, maar zijn op sommige vlakken zeker zo innovatief. En we moeten als sector ook leren om meer waarde toe te voegen, ook in de keten en richting de markt. Dan kunnen we onze koppositie vasthouden, of zelfs versterken.”

Tot slot, de volgende keer gaan we in gesprek met Aad van den Berg, Managing Partner Horticulture bij Delphy. Welke vraag wil je hem stellen?

Arne: “Jij hebt veel ervaring in diverse rollen en functies binnen de internationale tuinbouwsector, op welk vlak zou de Nederlandse tuinbouw een gidsland kunnen zijn voor anderen? Met andere woorden: waar zouden de prioriteiten moeten liggen?”